Als een nar: kort verhaal voor ELLE

De eerste keer dat ze vreemdging was uit wraak: ze kon er niet mee omgaan dat ik, toen we elkaar leerden kennen, met andere vrouwen scharrelde ‘terwijl ik haar toen al wel leuk vond.’

De tweede keer dat ze vreemdging was negen maanden later, met oud en nieuw. De dag erna ging het uit. Niet dat ik wist dat ze was vreemdgegaan. We hebben het er eigenlijk nooit echt over gehad. Ik kwam er pas veel later achter, dankzij een gemeenschappelijke vriendin.

Tegen die tijd had ik al maanden en maanden, tegen iedereen die het maar wilde horen, verkondigd dat zij toch wel echt de allermooiste, allerliefste, allerfijnste was, de vrouw waar ik mijn linker- dan wel rechterpink voor zou geven. Als ze maar bij me terugkwam.

Het ging slecht met me: voor de zon hing een sluier, lachen hoefde niet meer zo nodig en naar college gaan, nee, mijn bed uitgaan: och.

Dat ze was vreemdgegaan deed niets af aan hoe graag ik haar terug wilde. Ik heb zelfs een liedje gemaakt en het voor haar gespeeld. (‘An–ne / weet dat ik dit liedje voor je schrijf / Het is de eerste keer dus / het is nog niet zo goed.’) Ze luisterde beleefd naar mijn bevende, bijna-zuivere stem. Na mijn laatste noot bedankte ze me voor het ‘mooie liedje’. Mijn benen twee sprieten, mijn romp van pudding.

Ik zei: ‘Fijn dat je het mooi vond.’ We namen afscheid. In het trappenhuis herinnerde ze me eraan dat het toch wel echt uit was tussen ons. ‘Al een maand of vier,’ voegde ze daar fijntjes aan toe. Hoe ze de trap afliep heb ik niet meer gezien.

Pas toen ik verliefd werd op een andere vrouw rouwde ik niet meer om haar. Sterker nog: ‘die vorige’ bleek een opportunistische slang te zijn geweest. Een leugenachtig viswijf dat nog geen gesprongen gitaarsnaar waard was, laat staan een fijnzinnige melodie. Nee, deze nieuwe vrouw, dít was de prinses, de moeder van mijn kinderen, de eeuwige kwispeling, ogen als wensputten en een hart om in te wonen.

En ook dat ging uit. Toen wij elkaar verlieten bleek mijn vader ongelijk te hebben gehad. Na de eerste relatie had hij me getroost door te zeggen dat mijn tweede verbroken relatie minder pijn zou gaan doen. Het zou écht minder pijn gaan doen.

Maar bij de tweede deed het juist meer pijn. Want deze was het echt! Toch? We hoorden bij elkaar? Toch!?

Ik reisde de wereld af. In een vliegtuig, een trein, een huifkar vol bieten. Met twee skanky chicks scheurde ik in een lichtblauwe Mercedes door Los Angeles. Ik dacht de een te gaan neuken maar kreeg een soa van de ander. Ik vluchtte door, klom in een ballon en riep naar de eerste vrouw, de volgende vrouw, iedere vrouw, dat ik de moeite waard was. Continenten draaiden onder me langs. Ik vond haar niet.

Terugdenkend aan die jaren zie ik hoeveel van de wereld ik niet zag, zwevend in mijn ballon. Iedere bergtop, ieder tropisch eiland, iedere woestijn: alles bagetalliseerde ik.

Want zij was er niet bij. En iedere vrouw vergeleek ik met haar. Dus niemand kreeg een kans.

Tot ik ’s winters in Tel Aviv op het strand zat. Over de golven vlogen legergroene Chinooks richting Gaza om Palestijnen te vermoorden. Ik realiseerde me dat ik voor hen niet bang was. Dat ik nergens meer bang voor was: niet om alleen te blijven, niet om vrienden kwijt te raken, familie te verliezen. Niet bang voor mijn eigen dood en ook niet voor pijn.

Angstloos zijn is minder bevrijdend dan het lijkt. Als je nergens bang voor bent, als geen enkel verlies je meer kan raken, hecht je nergens meer waarde aan. Dat is een pikzwart gevoel. Het was mijn meest depressieve dag.

Ik ben een paar jaar verder, de wereld is zo’n zeventien tinten lichter. En er is weer een vrouw. Ik noem haar steevast “mijn verkering” als ik over haar schrijf. Zij is de liefste. Zij is meer, veel meer, dan de vrouwen die haar voorgingen. Ze heeft een lichaam als een gedicht: prinsessenbenen, hertenogen. Borsten brutaal als pubers. Ze is koppig als een oude, rooie kater maar schattiger dan een pakhuis vol kittens. Ze is intelligent op gebieden die me voorheen niets zeiden. En als ze naast me slaapt mag de rest van de wereld uitdoven.

Terugkijkend op hoe ik was voordat we een stelletje werden, ben ik trots op hoe ik toentertijd mijn depressie – want dat was het – heb overwonnen en hoe ik gegroeid ben.

Meer dan bij mijn vorige relaties besef ik nu dat deze verkering en ik ook van elkaar los zouden kunnen gaan breken, als de twee helften van een dubbellikkerijsje. Sterker nog: met meer dan tweederde van de huwelijken eindigend in echtscheidingen, is het onwaarschijnlijk dat wij decennia van nu als twee verrimpelde mispelappels genieten van onze kleinkinderen, of van de nieuwe kleefpasta voor ons kunstgebit.

Zo onwaarschijnlijk is  het ook voor jou. Stel je dus even voor dat je huidige relatie op de klippen loopt. Je bent een tijd vrijgezel. Ineens zit je in een restaurant,  vanaf de overkant van het tafeltje staart een nieuw mens je aan, tot over de oren verliefd op jou. Jij bestelt een Sauvignon blanc omdat dat interessanter staat dan zo’n ‘ordinaire’ Chardonnay.

Hij neemt je mee de botsauto’s in en jullie knallen door het leven, schaterend, schokkend, de vonken spatten eraf, tot hij je ineens vraagt waarom je nooit eens normaal kunt doen, jij schreeuwt terug, een afwasborsteltje in je hand, een pluk haar los langs je wangen, wangen die hij wil kussen en strelen en in een klein doosje wil bewaren voor wanneer het ijspegels regent, voor wanneer zijn excuses nutteloos, en zijn liedjes vals bleken– maar hij kan het niet.

Weer een gebroken hart, scherven in je borstkas. Love’s a bitch, verzucht je je, een bitch die niets voor je deed, die je zomaar kapot maakte, een bitch waar je helemaal niets aan hebt.

Dat is in ieder geval de strekking van wat ik vaak heb geroepen.

En het is gelul. Want terwijl ik me in onweer wentelde blies die bitch het luchtruim schoon. In het pikkedonker maakte zij ruimte voor de morgenstond en brak ze het brood doormidden.

Ik hoop dat die bitch voorlopig blijft dwalen. Dat ze andere mensen bezoekt – bij voorkeur vervelende – en mij en mijn verkering nog even van elkaar laat genieten.

Maar ze komt vast weer langs. Het nichtje van Magere Hein, de rouw en ruzie verspreidende tarrel. En ook al gaat het weer gruwelijk veel pijn doen. Ook al zal ik me weer te buiten gaan aan larmoyante gedichten en stiekeme huilbuien, ze is welkom omdat ze vernietigt. Ik zal de deur voor haar opendoen. Ik zal haar binnenlaten. Ik zal haar omarmen. En ik zal grijnzen. Als een nar.

Dit verhaal werd gepubliceerd in het mei nummer van ELLE.

Leave A Comment